INLEIDING
Het herderlijke karakter van de Apocalyps
In het traditionele Jodendom neemt het cultische gebruik van de sjofar sinds
onheuglijke tijden een centrale plaats in. Bij de veelvoudige betekenis,
die aan het blazen op de sjofar wordt toegekend, neemt de herinnering aan
de offerande van Isaäk, de zogenaamde 'akeda', een voorname plaats
in. De ram in de struiken diende als plaatsvervanging en deze plaatsvervanging
was de basis voor de vestigingsvergunning bij de bron van de eed: Berseba.
Eer we nu overdenken hoe de sjofar de weg gevonden heeft naar de beeldsymboliek
van de Apocalyps, is het van het grootste belang te letten op een detailpunt
in de geschiedenis van de offerande van Isaäk op Moria's top. In Genesis
22:13 staat letterlijk: "Toen sloeg Abraham zijn ogen op en daar zag
hij een ram achter zich ..." Abraham heeft dus moeten omzien en zich
moeten omdraaien om daarna te gaan in de richting van de ram. Hij moest
die losmaken en nemen om in die weg de plaatsvervanging te accepteren. Abraham
leverde ook hiermee een model voor alle gelovigen van alle tijden. Om het
met de woorden van Jesaja te zeggen: "... wanneer gij rechts of wanneer
gij links zoudt willen gaan, zullen uw oren achter u het woord horen: Dit
is de weg, wandelt daarop." (Jesaja 30:21)
Het is derhalve veel méér dan een onbetekenende bijkomstigheid,
dat Abraham de stem van de engel achter zich hoorde en zich moest omkeren.
Hierin wordt ons gewezen op het herderlijke karakter van alle waarachtige
profetie.
Bij Jesaja 30:21 merkt Dr. L.A. Snijders op:
- "Het zal het volk niet aan thora, d.i. aan onderricht en aanwijzingen
of profetische richtlijnen ontbreken. De mensen zullen woorden achter zich
horen, richting-gevende uitspraken voor hun levensweg. Men bedenke dat de
herder vaak achter zijn kudde aanloopt. De profeet maakt duidelijk dat men
in de nieuwe tijd niet meer op een dwaalweg wordt gebracht. " - 1)
In een noot voegt hij hieraan toe:
- "Bij K. Lange, Egypte, 1953, vinden we het volgende op een kalkstenen
scherf uit Thebe bewaard gebleven liefdesgedicht:
'laat ... de dochter van ... achter mij aanlopen
zoals een os achter het voer,
zoals een dienstmeisje achter haar kinderen,
zoals een herder achter zijn kudde'." -
Hier kan de vraag worden gesteld: Is dit niet in tegenspraak met het beeld,
dat Jezus hanteert in Johannes 10:4 over de goede herder, die vóór
de schapen uitgaat?
Zeker niet! Het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Na
de schapen eenmaal uit de schaapskooi te hebben geleid en gebracht naar
de geschikte weidegronden kan de herder zich ook achter de kudde opstellen.
De stem, die van achteren klinkt, is dus de stem van de Herder.
De stem achter Maria van Magdala
Het hoeft ons daarom niet te verbazen, wanneer we juist bij grote beslissende
wendingen in de heilshistorie deze 'stem, die van achteren klinkt', aantreffen.
We vinden in Marcus 16:9 de mededeling:
- "Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was,
verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten
uitgedreven had." -
Wat een primeur!
De Verrezene behoort al tot 'het hiernamaals', tot het rijk der onverderfelijkheid,
tot de eeuwigheid. De hele heilsgeschiedenis liep uit op het wereldkritieke
moment van de kruisiging van Jezus als het Lam Gods, dat de zonde der wereld
weg zou nemen. (Johannes 1:29) Zijn opstanding is een bevestiging, dat Zijn
kruisoffer de verzoening betekent voor een verloren wereld. Dan is het toch
wel iets heel bijzonders, wanneer iemand van Godswege de primeur ontvangt
om daar als eerste getuige van te zijn.
Wat een ophef is er niet gemaakt van de eerste landing op de maan en van
de eerste mens, die op dat hemellichaam zijn voeten mocht zetten. Het gold
als een historische gebeurtenis en werd bejubeld door alle media en kreeg
een wereldwijde publiciteit. Maar hoe oneindig ver steekt de primeur, die
Maria van Magdala ten deel valt, uit boven zo'n maanlanding, hoe spectaculair
ook in onze ogen. Laat toch niemand beweren: Toeval - het had net zo goed
Salomé of een van de andere vrouwen of discipelen kunnen overkomen.
Zo'n onverschillige zaak is het bepaald niet!
Wanneer er onder ons mensen een bijzondere plechtigheid plaatsvindt, bijvoorbeeld
de kroning van een vorst of de inauguratie van een president, dan wordt
voordien met uiterste zorgvuldigheid het protocol geregeld. En wanneer wij
aandachtig de berichten over de opstanding van Jezus nagaan, dan blijkt
hoe ook ten aanzien van de begeleidende verschijnselen bij dit grote wonder
alles punctueel en zinvol geregeld is, tot en met de grafdoeken. Het protocol
is in de hemel vastgesteld.
Als wij, mensen, alles rondom Zijn opstanding toch hadden mogen regelen!
Laten we dit eens een ogenblik veronderstellen. Misschien hadden wij bepaald:
De eerste mens, die Hem te zien krijgt moet Zijn eigen moeder Maria zijn.
Zij verdient het. Een zwaard ging door haar ziel. Of, laat het Petrus zijn,
dat is bevorderlijk voor zijn gezag in de komende kerk. Misschien neemt
een ander het op voor Johannes. Hij had toch altijd al een ereplaats aan
de boezem van Jezus?
Maar het werd Maria van Magdala, uit wie Hij zeven demonen had uitgeworpen.
Waarom zij?
Is het misschien omdat God daardoor een teken wilde oprichten van Zijn liefde,
die het verlorene zoekt, zelfs het diepst gezonkene en verloederde onder
de mensenkinderen? Op zichzelf is het waar: Gods liefde zoekt de redding
van het verlorene, maar hiermee wordt toch niet zonder meer verklaard waarom
Hij het eerst verscheen aan Maria van Magdala. Als wij hiervoor een antwoord
zoeken, laten wij dan vooral bedenken hoe reeds vanaf het begin van de godsopenbaring
het grondthema is geweest: God werft Zich een bruid door de verlossing,
die Hij gaat bewerken en aanbieden aan een verloren wereld.
In Hosea 2:18 laat God Israël weten: "Ik zal u Mij tot bruid werven
voor eeuwig." En als Johannes de Doper, die naar Jezus' aanwijzing
voor die tijd de Elia was, optreedt, dan is het axioma en het thema van
zijn boodschap: "Die de bruid heeft is de bruidegom." (Johannes
3:29) Heel zijn profetische arbeid is de voortzetting van hetgeen al is
aangekondigd in het Oude Testament: God werft Zich op aarde een bruid.
Ook de apostel Paulus zegt in 2 Corinthiërs 11:2:
- "Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden
aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen".
-
Weer diezelfde bruidswerving!
En de hele heilsgeschiedenis loopt er uiteindelijk op uit, dat er een nieuw
en verlost Jeruzalem neerdaalt uit de hemel, van God, getooid als een bruid,
die voor haar man versierd is. (Openbaring 21:2) Wij zijn genodigden tot
de bruiloft des Lams. God werft Zich een bruid door haar met een verlossende
ingreep uit een zevenvoudige bezetenheid te redden.
Zo ziet het wezen van Israëls exemplarische geschiedenis eruit. En
Israëls historie is de representatieve kern van de wereldgeschiedenis.
Israël is Gods eerstgeboren zoon. (Exodus 4:22)
De verlossing uit Egypte was een verlossing door het bloed van het paaslam
uit de macht van de satan. Het was de bedoeling van de duivel om de vergoddelijkte
Farao en zijn piramidale totaalstaat te gebruiken om het beloofde vrouwenzaad
te vernietigen.
Hetzelfde geldt voor de intocht in Kanaän.
Letterlijk zeven volken worden uitgedreven om plaats te maken voor het volk,
waaraan het land onder ede beloofd was. (Deuteronomium 7:1) Het was niet
minder dan Gods eigen kracht tot exorcisme, waardoor het land van een 'zevenvoudige
bezetenheid' werd bevrijd. Deze hele uittocht, doortocht en intocht was
nog slechts een voorafschaduwing van de doorbraak van het rijk Gods in de
volheid des tijds.
Jezus is de eerstgeborene uit de doden, en de eerste mens, die ooggetuige
mag zijn van Zijn intocht in het 'beloofde land' der onverderfelijkheid
is juist Maria van Magdala, ... uit wie Hij zeven demonen had uitgedreven.
De opstanding van Jezus is het goddelijke bewijs van de waarheid, dat door
het bloedoffer van Golgotha de verzoening tot stand is gebracht voor allen,
die in de Naam van Jezus geloven. Maar onlosmakelijk met de verzoening wordt
evenzo door Zijn opstanding het teken opgericht, dat de werken van satan
verbroken zijn. Zeer duidelijk zegt de Schrift: "Wie de zonde doet
is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de
Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou."
(1 Johannes 3:8)
Wij hebben als gelovigen een vijand met een 'ingeslagen schedel'. (Genesis
3:15)
In beginsel!
In een kleine dauwdruppel kan heel de omringende natuur zich weerspiegelen:
de planten en de bomen, de wolken en de blauwe luchten. Zou zich dan in
één verloste vrouw niet heel Gods verlossingswerk en de wegen,
die Hij daarbij aflegt, kunnen weerspiegelen?
Maria van Magdala is uitdrukkelijk een prototype van Gods bruidswerving,
speciaal uit het joodse volk. Vandaar ook de woorden: "Houd mij niet
vast." Daarmee bedoelt Jezus de afwijzing van een anticipatie op de
voltooiing van de bruidswerving ook uit de heidenwereld. In verband hiermee
zegt Jezus in Johannes 10:16:
- "Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal (namelijk de joodse)
zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal
worden één kudde, één herder." -
Direkt op deze correctie volgt het bevel aan Maria van Magdala: "Ga
naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar
mijn God en uw God." (Johannes 20:17) De hemelvaart zal inhouden de
universele bruidswerving uit alle volkeren!
In Matthéüs 28:7 vinden we een nadere omschrijving van dit bevel:
"En zie, Hij gaat u voor naar Galiléa; daar zult gij Hem zien."
Dit is het Galiléa der heidenen. (Matthéüs 4:15; Jesaja
8:23-9:1)
Dáár recruteerde Hij de 'vissers der mensen', dáár
vond tweemaal de wonderbare visvangst plaats, dáár treffen
wij ook tot tweemaal toe de wonderbare spijziging aan, dáár
ging Hij over de onstuimige zee. Dáár klonk ook het zendingsbevel,
waarmee het startsein gegeven werd voor de uitdrijving van de 'zevenvoudige
bezetenheid' waarin de hele mensheid beklemd ligt. Bij die uitdrijving wordt
de gemeente Gods volledig ingeschakeld.
"De God nu des vredes" - aldus Paulus - "zal weldra de satan
onder uw voeten vertreden. De genade van onze Here Jezus zij met u!"
(Romeinen 16:20)
Is Maria van Magdala hier een type voor de bruidsgemeente speciaal uit Israël,
de Samaritaanse vrouw is dit voor de bruidsgemeente uit de heidenwereld.
Jezus zegt tegen haar: "Gij hebt vijf mannen gehad en die gij nu hebt,
is uw man niet." Hij wordt voor haar als 'zevende' de hemelse Bruidegom.
Achter die éne halm ziet Hij de volle oogst reeds blinken. Het ontroert
Hem zo diep, dat Hij niet kan eten. "Mijn spijze is de wil te doen
desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen." (Johannes
4:34) Let wel - volbrengen!
De volheid van de oogst is door deze ene halm reeds in zicht. "De velden
zijn wit om te oogsten." (vers 35) "Jezus bleef daar twee dagen."
(vers 40)
De hele toedracht van de ontmoeting van Maria van Magdala met de Opgestane
speelt zich af op een hoog en rein niveau. Hierin mag zeer duidelijk een
boodschap gehoord worden voor alle tijden. Door dit alles worden wij uitgenodigd
om aan te nemen hoe hier een verkiezing achter moet liggen - een hemels
protocol - en mogen wij het ook geen onverschillige of bijkomstige zaak
vinden op welke wijze de ogen van Maria van Magdala geopend werden voor
de herkenning van haar Heer en Heiland.
We beperken ons in deze uiteenzetting tot het beslissende moment.
- "Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem
in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester!" - (Johannes 20:16)
Ook hier dus weer het herderlijke motief: De stem achter haar. Bij de ik-gij
verhouding van bruidegom en bruid is de herkenning en de erkenning van elkaar
iets subtiels en ook iets elementairs. Als Jezus haar enkele vragen stelt:
"Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij?", dan herkent zij Hem
nog niet, ook niet aan het stemgeluid of de tongval.
Vragen zijn vaak woorden met weerhaken. Zeker als God een mens vragen stelt.
"Adam, waar zijt gij?" - "Hagar, wat deert u?" - "Vrouw,
waarom weent gij?"
Door deze vragen richt Jezus reeds de aandacht van Maria op Zichzelf. Er
is iemand, die probeert in haar smart te komen. Ze denkt nog dat het de
hovenier is, maar daarna komt het verbazingwekkende moment als Jezus haar
naam noemt.
Achter haar!
Simpelweg haar naam. Ja, alleen maar haar naam.
Maar zo simpel is dit ook weer niet.
Bezetenheid is een ernstig verschijnsel. Daarbij verliest een mens geheel
of gedeeltelijk zijn eigen identiteit, zijn eigen persoonlijkheid. De oriëntatie
op het eigen wezen raakt zoek. Je bent jezelf kwijt. Een duidelijk voorbeeld
treffen we aan bij de genezing van de bezetene van Gadara. Jezus vroeg hem:
"Hoe is uw naam? En hij zeide tot Hem: Mijn naam is legioen, want wij
zijn talrijk." (Marcus 5:9) Deze man was dus totaal gedepersonaliseerd.
Hij kon zijn eigen naam niet meer noemen.
Over zulke verschijnselen is al eindeloos veel geschreven, maar voor onze
ratio blijft het psychologisch of psychiatrisch moeilijk analyseerbaar.
De Leidse hoogleraar in de fysiologische psychologie, Prof. Dr. M.N. Verbaten,
stelt, dat iedere simplistische opvatting over het functioneren van het
menselijk brein wordt weersproken door het feit, dat alles zo ingewikkeld
is. Het brein bevat bij voorbeeld al vijftien tot twintig miljard neuronen,
terwijl het aantal connecties van één individuele zenuwcel
wordt geschat op twintigduizend. 2) Het is moeilijk op je vingers na te
tellen en misschien raakt zelfs de beste computer over zijn toeren bij een
poging deze aantallen te verifiëren.
De mens is naar Gods beeld geschapen, maar als de demonen bezit gaan nemen
van de koppelingen onder onze schedel, of de code te pakken krijgen van
onze identiteit - hoe gaat zich dit alles dan vertalen in onze diepste gevoelens?
Wie zal het narekenen? Wie levert daarvoor het medicijn?
Daarom kunnen wij het ons niet voorstellen, welk een aangrijpend wonder
Jezus gedaan heeft in het uitwerpen van de demonen bij Maria van Magdala.
Hij heeft toen haar naam genoemd, haar de identiteit van haar wezen teruggegeven.
Wanneer nu de Opgestane alleen maar haar naam noemt, herinnert zij zich
de bevrijding van toen en herkent zij nu de Verlosser. Zij weet zich op
slag de bruid te zijn van deze Bruidegom.
Het was alweer de herderlijke stem achter haar, waarop zij zich omkeerde
en aanstalten maakte Hem aan te raken. Een overweldigende ontmoeting.
Een spontane kreet: "Rabboeni!"
Wanneer eenmaal het joodse volk de eigen Messias mag herkennen en voor het
forum van de hele wereld zal uitroepen: "Gezegend Hij, die komt in
de Naam des Heren!" (Matthéüs 23:39), dan zal de vervulling
van Openbaring 10 daarbij als 'de stem, die achter hen klinkt' gefungeerd
hebben. Alle afdwalingen bij kerken en kringen, alle politieke, in de war
geschopte 'neuronen' - al waren het er miljarden of 'legioenen' - worden
door de herderlijke stem achterhaald. De duivel met zijn trawanten gaat
naar de afgrond.
Gods koninkrijk komt!
De goede Herder overwint!
De stem achter de ziener op Patmos
- "Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren en ik hoorde
achter mij een luide stem als van een bazuin ..." - (Openbaring 1:10)
- "En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak."
- (Openbaring 1:12)
Het eerste waarmee Johannes bij de verschijning op Patmos werd geconfronteerd,
was dus 'de stem achter zich', evenals geschiedde bij Abraham en Maria van
Magdala. Bovendien was het een stem 'als van een bazuin'. Hier treffen we
een soort fusie aan tussen de beeldspraak, die wijst op het herderlijke
karakter van de stem achter de kudde en de beeldsymboliek van de sjofar,
die reeds sinds oeroude tijden - reeds voor de opname in de eredienst van
oud-Israël - gebruikt werd als alarmsignaal door herders, die in eenzame
gebieden elkaar waarschuwden voor dreigende gevaren, bijvoorbeeld van naderende
wilde dieren. Door deze tweevoudige beeldspraak krijgt de hele Apocalyps
zeer sterk het karakter van een
HERDERLIJK BOEK.
Immers, waar gaat het om in de wereldgeschiedenis?
De strijd gaat om de erkenning van het legitieme herderschap Gods òf
om de capitulatie voor de 'overste van deze wereld', voor de macht der duisternis,
voor Gods tegenstander, de satan.
Modernistische theologen mogen de illusie koesteren als zou de aanvaarding
van het bestaan van een anti-goddelijk wezen thuis horen onder primitieve
stammen met hun wilde mythologieën, de bijbel is echter over de tegenstelling
tussen God en satan zeer duidelijk.
In 1 Corinthiërs 10:19,20 zegt Paulus:
- "Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of
dat een afgod iets is? Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze
geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met
de boze geesten." -
Vergelijk hiermee Deuteronomium 32:16,17.
De antithese tussen het goede herderschap van God en het slechte herderschap
is in de Schrift zeer scherp en duidelijk gesteld. Zowel in het Oude Testament
als in het Nieuwe Testament is het herdersmotief als beeldspraak voor Gods
beleid en zorg sterk aanwezig. De patriarch Jakob belijdt op zijn sterfbed:
"God, die mij als een herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze
dag ..." (Genesis 48:15)
De dichter van Psalm 77 vermeldt ons in vers 21: "Gij leiddet uw volk
als een kudde door de hand van Mozes en Aäron." Denk ook aan de
bewogen gebedspsalm 80, waarin God wordt aangeroepen als de Herder Israëls.
En welk een teder beeld houdt Jesaja ons voor ogen als hij zegt: "Hij
zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen
en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal hij zachtkens leiden."
(Jesaja 40:11)
Een dergelijk beeld roept ook Ezechiël op in hoofdstuk 34, alsmede
Psalm 23:1,2; Lucas 15:5 en Johannes 10:11-16.
Doch in Johannes 10:1,2 horen we ook een waarschuwing: "Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere
plaats inklimt, die is een dief en een rover; maar wie door de deur binnenkomt,
is de herder der schapen."
Is het dan een wonder dat in de 'volheid des tijds', bij de geboorte van
Jezus, door de hemel juist aan herders de blijde boodschap wordt verkondigd?
Wanneer nu de vergoddelijkte keizer met zijn wereldwijde decreet ook het
huis van David wil exploiteren en daartoe over de omwalling van Gods schaapskooi
klimt, is hij een dief en een rover en is er op slag een militante reactie
van de Allerhoogste. Hij zendt een 'vreugdebode' vanuit Zijn 'hoofdkwartier'
en mèt deze vreugdebode is er van stonde aan een heirleger van engelen,
die jubelen: "Aan God het overwicht!"
Herders hielden de wacht over hun kudde - God waakt ook over Zijn kudde
en grijpt in bij de nadering van de grote rover, de keizer van Rome. Daarom
is het geboorteverhaal van Lucas 2 naar vorm en inhoud tot en met een 'frontbericht'.
Wanneer vroeger een veldslag werd geleverd, waarbij het front ver van de
hoofdstad was verwijderd en er kwam een doorbraak, een D-day, een dag, waarop
de vijand zodanig werd verslagen, dat het omsingelingsgevaar voor de hoofdstad
geweken was, dan liet het opperbevel de bevolking niet in het onzekere,
doch werd aanstonds een hoofdofficier afgezonderd om als ijlbode de heuglijke
tijding over te brengen. Het was voorts in de oudheid de gewoonte om helm
en lans van de vreugdebode met groene takken te omwinden en zo feestelijk
uitgedost, snelde hij, hoe ver en moeilijk de reis ook was, over bergen
en door woestijnen, over zeeën of rivieren naar de bedreigde hoofdstad
om daar te vertellen hoe de overwinning in beginsel verzekerd was.
Geen wonder dat de wachters op de muren met brandend verlangen over de heuvelen
in de wijde omtrek uitzagen naar zijn komst. En wanneer zij in de verte
- al was het nog zo vaag - een gestalte met zo'n groene hoofdtooi zagen
naderen, dan brak al spoedig het gejubel los:
- "Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die
vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot
Sion spreekt: Uw God is Koning. Hoor, uw wachters verheffen de stem, zij
jubelen tezamen, want met eigen ogen zien zij, hoe de Here naar Sion wederkeert.
Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de
Here heeft zijn volk getroost. Hij heeft Jeruzalem verlost. De Here heeft
zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der
aarde zullen zien het heil van onze God." - (Jesaja 52:7-10)
De blijdschap, die de kerstengel aankondigt, is bestemd voor heel het volk.
Daarmee is bedoeld het hele volk Israël en allen die door het geloof
als wilde loten op de oude stam van de gelovige vaderen geënt worden.
(Romeinen 11:17) Alleen in de weg van Gods handelen met het verkoren volk,
dat uiteindelijk tot zijn Messiaanse bestemming komt van 'koninkrijk van
priesters', zal er vrede op aarde dalen voor de hele mensheid.
De herders verkondigden alom hetgeen zij gehoord en gezien hadden. Wanneer
het moment aanbreekt, waarop 'de blijdschap' heel het joodse volk heeft
bereikt, dan zal dit volk God loven en prijzen om alles wat zij door de
Heilige Geest gehoord en gezien hebben, en het aan alle volken verkondigen.
Aan God is het overwicht over alle tegenstand van de hel.
De oude frontlijn in de Apocalyps
De oude frontlijn in de oorlog tussen God en satan wordt in het laatste
bijbelboek snel zichtbaar. Onmiddellijk na de plechtige zegengroet van Johannes
in Openbaring 1:4-8 treffen we de pericoop aan van de verzen 9,10:
- "Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het
Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos,
om het woord Gods en het getuigenis van Jezus. Ik kwam in vervoering des
geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als
van een bazuin, zeggende ..." -
In die kleine pericoop aan het begin van de Apocalyps komt direct al de
oude frontlijn in tweevoudig opzicht aan het licht. Johannes schrijft aan
de zeven gemeenten in Asia dat hij met hen deelgenoot is in de verdrukking,
maar tevens deelgenoot in het Koninkrijk en de volharding in Jezus. Twee
zijden - aan de ene kant is er de verdrukking en aan de andere kant is er
het Koninkrijk en de volharding in Jezus. Eigenlijk herhaalt deze tegenstelling
zich in de woorden: "Ik, Johannes ... was op het eiland Patmos, om
het woord Gods en het getuigenis van Jezus."
De donkere kant van de frontlijn is zijn verbanning, doch het licht van
de andere zijde wordt onmiddellijk zichtbaar door de vermelding: "Ik
kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter
mij een luide stem, als van een bazuin ..."
De verbanning is het resultaat van het duivelse 'herderschap' en de stem
als van een bazuin achter hem is het teken van de tegenwoordigheid van het
goede herderschap van de 'overste van de koningen der aarde'. (Openbaring
1:5; Psalm 89:28)
Hier zien we duidelijk de fusie van beeldsymboliek tussen de herderlijke
stem en het geluid van de sjofar.
Noten:
1) Dr. L.A. Snijders: "De prediking van het Oude Testament - Jesaja,
deel I", pag. 306, Uitgeverij G.F. Callenbach BV, Nijkerk, 1985
2) Elsevier, 46e jaargang nr. 13, 31 maart 1990