Inhoud
Inleiding
Geroepen in 1948 - Verzwijging onmogelijk
De code
De vaste orde in Gods vervullingswerk
De vervulling van de feestcyclus
De Olijfberg - De oude feestkalender - De verheerlijking op de berg - Gods
voorlaatste geheim - Het Loofliuttenfeest - Tempel en voorhof - De drie
stamaspecten
Het bestek van de eindtijd
De derde dag
De bruiloft te Kana - De Samaritaanse - De wonderbare visvangst - Profetie
ingeschakeld - Speer en hamer
Het Hiël-bouwen
Een spiegel van de eindtijd - Opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn Israël
Wedstrijd der altaren
De grenssituatie - Een legitieme geloofshouding - De vorm van de wedstrijd
der altaren - Het altaar van Elia en de status van het joodse volk - Het
onmogelijke voorstel - Het onontwijkbare dilemma - De Arabische wereld
Thema's van de verticale dialoog
Het vrederijk - De oerheuvel - De cirkels van lzebel - Gekruiste handen
- Het afikoman van de eindtijd - Elia's beker gezet aan de lippen van koning
Saul
Het bestek van de eindtijd
Het bestek van de eindtijd wordt pas duidelijk, wanneer wij hebben gezien
welk schema de Apocalyps volgt in de vermelding van: '... hetgeen weldra
moet geschieden'.(Op. 1:1) Hier volgt het schema:
Hoofdstuk 4. De troon.
Hoofdstuk 5. Het Lam is midden in de troon.
Hoofdstuk 6: Het generale overzicht over de wereldhistorie.
Hoofdstuk 7: Een troostvisioen, waarin de veiligheid van de gemeente wordt
gegarandeerd.
Hoofdstuk 8-9: De eerste plagenserie, beschreven in de tekenspraak van de
plagen van Egypte, uitlopend op het intermezzogebeuren van Openbaring 10.
Hoofdstuk 10: De vervulling van het Loofhuttenfeest binnen het kader der
geschiedenis, de onthulling van Gods voorlaatste geheim, dit alles als onderpand
en voorspel van de jongste dag, waarin de verborgenheid Gods wordt vervuld.
Hoofdstuk 11-20: Deze vormen één geheel en handelen alle over
de laatste ronde der geschiedenis.
Hoofdstuk 11: Zoals hoofdstuk 6 het generale overzicht geeft over de wereldhistorie
in haar geheel, zo geeft hoofdstuk 11 het generale overzicht over de laatste
fase, de korte halve tijd.
Hoofdstuk 12: Biedt een recapitulatie, een terugblik en overzicht van de
grondmotieven, die de worsteling van alle tijden beheersen. De diepste achtergrond
wordt blootgelegd en de weer losgekomen satan gaat zijn woede keren tegen
de rest van het zaad der vrouw.
Hoofdstuk 13: Hoe hij dit concreet doet, horen wij in dit hoofdstuk. Hij
roept de antichrist op en de valse profeet.
Hoofdstuk 14: Nu is vermeld hoe de duivel zijn laatste aanval organiseert,
zal ook worden beschreven hoe God met Zijn tegenaanval komt. Doch vooraf
krijgen wij een troostvisioen waarin ons, precies als vóór
de eerste plagenserie van de hoofdstukken 8 en 9, de veiligheid van de gekochten
wordt gegarandeerd.
Hoofdstuk 15-16. De tweede plagenserie, eveneens beschreven in de tekenspraak
van de plagen van Egypte. De laatste zeven plagen komen los.
Hoofdstuk 17-19. Deze hoofdstukken brengen een verbijzondering van de laatste
plagen. Beschreven wordt het oordeel over de grote hoer, de antichrist en
de valse profeet en ten slotte over de satan.
Hoofdstuk 20: Dit hoofdstuk sluit de cyclus 1 1-20 af en openbaart ons hoe
de duivel duizend jaar was gebonden en een korte tijd moest worden losgelaten.
In dit schema komt duidelijk tot uitdrukking de literaire wetmatigheid welke
kenmerkend is voor de Openbaring, namelijk om steeds het hoofdbegrip voorop
te plaatsen en vervolgens de bijzonderheden te ontvouwen. De Apocalyps gaat
waaiervormig open. De wereldgeschiedenis ontvouwt zich vanuit de troon Gods,
waarbij HET LAM een centrale plaats heeft gekregen.
Alles is voorts gezet in het teken van Jezus' overwinning. Vanuit dit vreugdevolle
a priori wordt gezongen, geprofeteerd en uiteengezet wat komen gaat.
Het is één machtige PAASLITURGIE. De Here is waarlijk opgestaan.
Hij moet nu als Koning heersen, totdat Hij al Zijn vijanden onder Zijn voeten
zal hebben gelegd. Bij deze vijanden hoort zelfs het verkoren openbaringsvolk
Israël, voor zover en voor zolang het zich bij de Messiasvijandige
alliantie aansluit. (Hand. 4:27)
Reeds bij de aanvang van de Apocalyps is een scherm antithese waar te nemen
tegenover het verharde jodendom, zowel in de aanhef: '... ook
zij, die Hem hebben doorstoken ...' (Op. 1:7), als in de brieven:
'... synagoge des satans ... ' (Op. 2:9, 3:9), maar het is en het blijft
toch het boek '... van Hem, die is en die was en die komt ... '
(Op. 1:4,8) Tot tweemaal toe horen wij op deze wijze in de aanhef de
Naam Jahwe doorklinken en deze Naam is ook in de eindtijd tot tweemaal toe
vol majesteit in de exodus welke door de Wacht van die Naam tot stand komt.
Openbaring 8 en 9, 15 en 16. Het is vóór alles de Naam van
een eeuwige trouw aan het verkoren volk.
Wanneer dan ook zal worden beschreven wat 'na dezen geschieden moet'
(Op. 4:1), dan maken de twee plagenseries van de hoofdstukken 8, 9 en
15, 16 het hoofdbestanddeel van de Apocalyps uit.
Hier vinden wij de eigenlijke componerende krachten van de eindgeschiedenis.
Al het andere is, zoals reeds gezegd, óf een algemeen overzicht over
het hele veld tot aan de voleinding, een soort titelhoofdstuk zoals hoofdstuk
6, óf een profetische heenwijzing naar het resultaat van zulk een
plagenserie.
Ook met de hoofdstukken 7 en 14 zijn wij reeds volop in de exodussymboliek
terechtgekomen. Want de engel die van de opgang der zon komt, heeft het
'... zegel van de levende God'. (Op. 7:2) Het herinnert aan het bloedteken
dat de kinderen Israëls moesten aanbrengen aan hun deurposten, opdat
de doodsengel zou voorbijgaan. De honderdvierenveertigduizend zijn '...
de losgekoek ten van de aarde'. (Op. 14:3) Ze zijn 'verzegeld uit
alle stammen der kinderen Israëls'. (Op. 7:4) Hiermee is bedoeld
de TOT VOLHEID GEKOMEN GEMEENTE VAN CHRISTUS UIT JOOD EN HEIDEN.
Het is belangrijk dit te zien ook in verband met de plaats en functie van
hoofdstuk 7 tegenover de volgende hoofdstukken 8, 9 en 10 en 1 1:1.
In hoofdstuk 7 wordt met profetische zekerheid aangekondigd, en het behoort
tot de profetische spreekwijze om wegens de zekerheid de dingen die 'nog
niet zijn' te noemen 'alsof zij waren', datgene wat IN DE WEG VAN EEN OMGEKEERD
PASCHA, een tuchtiging met 'Egyptische plagen' (Deut. 28:60), bij
hoofdstuk 10 realiteit wordt, namelijk het tot volheid komen van Christus'
gemeente uit jood en heiden in een doorbraak van het Koninkrijk Gods.
De bekering van Israël zal daarbij een hoofdrol spelen.(Hand. 15:15-18)
De gemeente komt tot volheid.(Ef. 1:10, 22, 23; 4:12 vv.; Col. 2:19) Daarom
hoort bij het complex hoofdstukken 7, 8, 9 en 10 ook nog 11:1, waar de 'tempel'
wordt genoemd.
'In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig
in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in
de Geest.' (Ef. 2:21)
De kroon op elke exodus is de inwoning Gods onder Zijn volk: 'de tempel'.
(Ex. 15:17; Jes. 56:7; Ez. 40 vv.; Jona 2:4)
Doch de weg daarheen valt niet buiten hetgeen is vastgelegd in het aloude
VERBONDSSTATUUT van Leviticus 26 en Deuteronomium 28. De Naam der goddelijke
openbaring is IK BEN DIE IK BEN. Omdat Jezus werd verworpen, heeft Hij het
recht als de eigenlijke KONING ISRAËLS (Hand. 2:36-40) Zijn ongehoorzame
volk met een omgekeerd Pascha naar '... alles wat geschreven i's ...
' (Luc. 21:22-24) in het verbondsstatuut te tuchtigen.
Onmiddellijk na het indringende appel van een Pesach- en Pinkstervervullin
g en na de definitieve afwij zing ook van het getuigenis der apostelen,
treedt de feestcyclus nu als gerichtscyclus in werking. De gerichten worden
in de symboliek van de Egyptische plagen aangekondigd in Openbaring 8, 9
en 15, 16.
In plaats van de vreugdevolle cyclus der grote oogstfeesten, die zo'n centrale
plaats innam in de tempelcultus, komt er een CONTRASTMATIG SPIEGELBEELD
van deze feesten.
De herinnering aan de Egyptische plagen is in de hoofdstukken 8 en 9 zeer
duidelijk. Daartoe moet men vergelijken:
a. de 1ste bazuinende engel met de 7de Egyptische plaag (Ex. 9: 2225) ;
b. de 2de bazuinende engel met de 1ste plaag (Ex. 9:19-21) ;
c. de 4de bazuinende engel met de 9de plaag (Ex. 10:21-23) ;
d. de sde bazuinende engel met de 8ste plaag (Ex. 10:1-20).
Doch zulk een sterke toepassing van het oude verbondsstatuut uit Deuteronomium
28 tot in de eindtijd is pas denkbaar, als 'het Paaslam' en 'de exodus uit
Egypte door het Paaslam' door de Here reeds is aangeboden en daarna door
de joden verworpen.
Het paschale motief in Openbaring 9:4, 'geen voorbijgang van het gericht
zonder verzegeling', is niet zo maar een verschrikkelijk noodlot over
een willekeurige groep mensen uit een willekeurig aantal volkeren. Dit alles
is alleen te'verstaan' - ik zeg het in diepe bewogenheid en bevend voor
de heiligheid Gods en de hoogheid van de STATUS der verkorenheid - tegen
de achtergrond van de verwerping van het Lam Gods, waarin de maat der vaderen
werd volgemaakt.(Matth. 23:32) Ik schreef het woord 'verstaan' tussen aanhalingstekens,
want voor mij is dit 'verstaan' een verstaan waarbij het verstand stilstaat.
Dat de plagen ons worden voorgesteld als een contrastmatig spiegelbeeld
van de feestcyclus, dus in cultustermen, valt alleen 'na te construeren'
vanuit de hoge STATUS waarin het joodse volk door God is gesteld. Dit ligt
ook volkomen in de lijn van het verbondsstatuut van Deuteronomium 28.
Omdat de exodus door het bloed van het Paaslam een loskopen tot priesterdienst
is (Petr. 2:9, 10), is de verwerping van Jezus Christus een ongerechtigheid
in de cultische sfeer. Het is voor Israël in eerste instantie een ambtelijk
zondigen geweest, met de hogepriester aan de spits. Ze deden het in Gods
uniform, als verkoren volk, met de Tora in de hand:
'Wij' hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft
Zichzelf Gods Zoon gemaakt.' (Joh. 19:7)
Er is niet zo maar een willekeurige steen verworpen, maar een door de Allerhoogste
Zelf uitverkoren en kostbare hoeksteen. In hun kwaliteit van 'bouwlieden',
dus ambtelijk, hebben zij deze steen afgekeurd, en daarom wordt deze steen
'een steen des aanstoots en een rots der ergernis'. (1 Petr. 2:6,
7)
Het joodse volk heeft werkelijk goddelijke geloofsbrieven en het trad ambtelijk
op toen het de zonden der vaderen volmaakte.(Matth. 23:32) Het trad reeds
ambtelijk op toen het de profeten doodde en de godsgezanten stenigde. Stenigen
was een ambtelijke daad, een religieus richten, een berechten in de Naam
des Heren.
Van hieruit moeten wij in de exegese, het gebruik van feesttermen in de
Apocalyps voor de beschrijving van de gerichten benaderen. Dit door 'priesterlijk'
bazuinende engelen aangekondigde tegenbeeld van Pascha, deze vreemde gebedsverhoring
(Op. 8:5), deze liturgische inkleding, dient niet om de oordelen zo scherp
mogelijk uit te beelden, neen ... hierdoor erkent Jahwe juist de hoge ambtelijke
status, ONDANKS hun struikeling:
'Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.' (Rom.
11:29)
Wanneer Israël deserteert uit de hoog-ambtelijke priesterdienst door
de verwerping van het Lam Gods, Jezus Christus, blijkt ook uit deze cultusvorm
der gerichtsaankondiging, dat Jahwe Zijn volk niet heeft verstoten. Zijn
Naam is IK BEN DIE IK BEN.
Zij kunnen dan een 'ogenblik', een paar duizend jaar, geschorst worden in
de uitoefening van hun hoge AMBT, er kunnen een paar sterren van hun uniform
zijn afgerukt, hun ambt, hun 'radicaal' als priestervolk bleef behouden.
Omdat Israël de representatieve voorhoede der mensheid is, werd bij
zijn struikeling de wereldgeschiedenis uit zijn voegen gerukt en snelt alles
heen in de richting van de afgrond. Doch er is een grens, er is een 'totdat'.
Jezus zegt:
'...want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is,
in vervulling gaat. ... Want er zal grote nood zijn over het land en toorn
over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als
gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door
heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.'
(Luc. 21:22-24)
Het klinkt erg paradoxaal, doch de ballingschap, als tegenbeeld van de oorspronkelijke
exodus, de omgekeerde feestcyclus, is toch alweer een nieuwe exodus-arbeid
van God ten behoeve van het volk waarmee een eeuwig vredesverbond is gesloten.
(Deut. 30:1-10; Jes. 54:9 vv.; Hosea 2:13 vv.) Nooit heeft de ballingschap
het laatste woord. De 'Egyptische plagen' als keerzijde van de exodus treffen
het volk nooit tot absolute vernietiging:
'Gedenk in de toorn aan ontfermen.' ( Hab. 3:2)
Op de begrenzing van het gericht wijzen ook de vijf maanden pijniging uit
Openbaring 9:5 en 10. Dit slaat op de dorstijd, genoemd in Leviticus 26:5.
In de eerste maand werden op het Paasfeest reeds de eerste schoven bewogen
voor Gods aangezicht, in dankbare erkenning voor de uitleiding uit Egypte.
Reeds in de tweede maand kon men beginnen met het dorsen, ook al kwam later
nog de tarweoogst binnen. De Paasmaand vermeerderd met de vijf maanden waarin
het graan in de schuren ligt, vormt in totaal zes maanden. Daarop volgt
de zevende maand, waarin de wijnoogst binnenkomt. Ook deze maand zal eenmaal
als een gerichtsmaand komen oveÏ Israël en over de wereld; dan
wordt de wijnpersbak van de toorn Gods getreden en worden de toomschalen
uitgegoten. (Op. 14:19)
Doch dan gaat het ook over de laatste ronde der geschiedenis en over de
laatste pla genserie, waarbij de trekken van een contrastmatig spiegelbeeld
van het Loofhuttenfeest duidelijk herkenbaar zijn. De vreugdeschalen zijn
dan toomschalen, doch dit valt chronologisch nfi het goddelijk ingrijpen
van Openbaring 10.
Openbaring 7, 8, 9 en 10 vormen te zamen een complex hoofdstukken welke
ons vermelden 'de eerste uittocht uit Egypte', dat wil zeggen de doorbraak
van het Rijk Gods. Wanneer deze vóórvervulling ten einde loopt
en de grote afval om zich heen grijpt, dan komt 'de laatste uittocht uit
Egypte', de laatste exodusveldslag Gods, waarbij het rijk der duisternis
definitief ondergaat. Het element van de chronologische ordening en opbouw
van de geschiedenis mag exegetisch niet worden verwaarloosd.
Als het bij cyclus I van de hoofdstukken 8 en 9 naar een climax toe gaat,
worden wij er heel nuchter aan herinnerd dat die climax ook werkelijk op
een zeer concreet tijdstip in de toekomst zal inzetten:
'En de vier engelen, die tegen het uur en de dagen de maand en het jaar
waren gereed gehouden, werden los gelaten om het derde deel van de mensen
te doden.' (Op. 9:15)
Wij staan daarmee ergens op het veld der historie en als de zeven donderslagen
hun eigen stemmen spreken, zijn wij een eind verder in de geschiedenis.
Zodra wij bij Openbaring 17:12 zijn gekomen, waar de tien koningen macht
ontvangen één uur met het beest, zijn wij weer veel verder.
De weeën komen en gaan successievelijk voorbij en de historische opeenvolging
valt daarin niet te ontkennen. Het element van de chronologische voortschrijding
elimineren betekent de Apocalyps onleesbaar maken. De aeonen staan zinvol
in funderingsverhouding tot elkaar. Het zijn machtige blokken die op elkaar
worden gestapeld.
Er is een vóór-uitleiding, waarop een vóór-sabbat
volgt en een definitieve uitleiding, waarop de eeuwige sabbat volgt. Ook
uitdrukkingen als 'de zeven laatste plagen' waarmee 'de gramschap
Gods voleindigd is', spreken van het eigensoortige en afgeslotene, van
het voor-een-bepaald-tijdvak-en-een-bepaaldesituatie-bestemde van deze plagen.
Hetzelfde geldt van de zeven donderslagen met hun eigen stemmen en evenzo
van de zes bazuinen.
Deze gedachtengang wordt nog weer nader bevestigd door de eenheid van de
serie hoofdstukken 11-20. Het zou moeilijk zijn te spreken van Serie I -
uitleiding, Serie II - definitieve uitleiding als curve van de eindtijd,
indien niet ook de hoofdstukken 11-20 een strikte eenheid vormden.
Als deze hoofdstukken uit de pen van de ziener vloeien, is zijn blik pas
echt gericht op hetzelfde gezichtsveld, namelijk op de korte halve tijd,
waarover bijna elk hoofdstuk spreekt met uitdrukkingen als: tweeënveertig
maanden, twaalfhonderdzestig dagen, kleine tijd, halve tijd.
CONCLUSIE: De vervulling van Openbaring 10 splitst de eindtijd op in drie
fasen en zo wordt voor ons het bestek van de eindtijd zichtbaar. Eerst is
er een neergaande lijn. Israëls feestcyclus wordt contrastmatig toegepast
in gerichten, tot en met de vijf maanden van de dorstijd.
Maar vóór de toepassing in omgekeerde zin óók
van het Loofhuttenfeest, door gerichtsschalen, komt er een onderbreking
door het in vervulling gaan van Gods voorlaatste geheim: Openbaring 10.
Openbaring 10 houdt in de positieve, gjnaderijke vervulling van het Loofhuttenfeest:
daar is de opgaande lijn.
De twee componerende krachten van deze vervulling zullen zijn: de ingang
van de volheid der heidenen en daaraan vastgekoppeld de volheid van het
huis Jakobs.(Rom. 11:25)
Wanneer nu op pagina 28 van het tweede hoofdstuk de vraag is gesteld: Waar
blijft de vervulling van het Loofhuttenfeest?, terwijl God toch zo stipt
ten aanzien van Pesach en Pinksteren de vervulling gaf, dan mogen we nu
vanuit de hier gegeven 'openbaringsexegese' zien hoe God toch consequent
verder werkte volgens het programma van de feestkalender.
Er is geen vacuüm. Van afhaken is bij God geen sprake.
Onmiddellijk na de verwerping van de reeds gegeven dubbele vervulling van
Pasen en Pinksteren door het joodse volk gaat God verder door nu eerst de
feestcyclus als een gerichtscyclus toe te passen en daarna linea recta door
te stoten naar de grens van het Loofhuttenfeest.
Met Israël komt de hele mensheid op de grens van 'de zesde en zevende
maand'. Het is, om het in de symbooltaal van de Apocalyps te zeggen, een
gl,oeiend hete grens, zo heet als de voeten van de intermezzo-engel van
Openbaring 10:
'Zijn voeten waren als zuilen van vuur.'
Het zal in de actualiteit der vervulling een radicale grens zijn, de afsluiting
van een geschiedenisfase, een vervulling van de tijden der heidenen, een
streep onder de optelsom van de ongerechtigheden der volkeren, een grenssituatie
van 'to be or not to be'.
De Grote Verzoendag dreigt de grote verdoemdag te worden, voor Israël,
maar even zozeer voor de hele wereld. De atoomdood voor alles en allen nadert
dreigend en angstwekkend. De impasse krijgt een absoluut karakter ...
Gods slagklare vuist boven het oude gebied en boven de hele planeet? Ja
- de laatste woorden van het Oude Testament komen op de mensheid af als
EEN GODDELIJK ULTIMATUM.
De derde dag
'Als ik twee dagen zwijg, denkt gij dan, o mens, dat er nimmer een dag
van vervullin g over Mijn gekochten zal aanlichten?'
Toen de Here deze woorden tot mij sprak in 1948, onderging mijn hele verwachtingspatroon
een grondige wijziging. Mijn geestelijke horizon werd verlegd naar een nieuwe
verte.
Inderdaad, ik verwachtte geen vervullend handelen Gods meer, binnen het
kader van de aardse tijd. Alleen maar een rechte lijn neerwaarts, alleen
maar het doorknippen van de draad bij de wederkomst van Christus.
Doch een wending in de geschiedenis, door een heilrijk ingrijpen Gods? ...
Neen! Het lag alles geheel buiten mijn blikveld.
Dat deze twee dagen doelden op de bijna verlopen tweeduizend jaar na Christus
werd mij al spoedig duidelijk. Er komt dus een derde millennium van opstanding.
Een vervulling van het Loofhuttenfeest.
Doordat in deze profetie werd gesproken over twee dagen zwijgen -- dat wil
zeggen niet-vervullend handelen - en een derde dag van vervulling, werd
ik op een geheel nieuwe wijze bepaald bij de boodschap van het Nieuwe Testament:
'Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf
ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften,
en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften ...' (1
Cor. 15:3,4)
Het wonder van Zijn verrijzenis is door de zorg des Vaders ingepast in de
wetmatigheden van de werken Gods in heel de openbaringsgeschiedenis. De
wetmatigheid van 'de derde dag' treffen wij reeds aan in Genesis. De schrijver
roept voor ons op het beeld van een vogel die broedt op de wateren, op de
chaos, als op een groot wereldei.
Op de derde dag vindt de 'integratie' plaats van het water tot zee en de
'integratie' van het droge met de weelde van planten en bomen. Op de derde
dag staat uit de doodse chaos het leven op.
Bladeren wij even verder in het oude boek, dan zien wij Abraham heengaan
in grote spanning naar de berg Moria, de berg die God hem zal wijzen, en
als hij het mes opheft boven de borst van zijn zoon, om toe te steken, dan
is op de derde dag het mes weg: ' ... doe hem niets' (Gen. 22:1-19;
Ex. 19; Lev. 17:11), de plaatsvervanger is er en het leven wordt geopenbaard
voor hem en voor zijn nakroost.
God had Zichzelf voorzien van een lam tenbrandoffer.
Als wij in Genesis 31 een beslissend moment aantreffen in het leven van
Jakob, en hij zich losmaakt van Laban en daarmee op Gods bevel een begin
maakt met de opheffing van zijn ballingschap, wordt dit 'op de derde dag'
aan Laban bericht. Als eeuwen later zijn nakroost is uitgegroeid tot een
volk en uit de Egyptische dood door de sterke hand Gods wordt opgetrokken,
krijgt het op de derde dag een Godsopenbaring, waarbij de Eeuwige Zich voor
het eerst in de geschiedenis openbaart als de God van Israël in een
heilig verbond.
Op de derde dag viel, met eerbied gezegd, de trouwdag.
God aanvaardde Israël als Zijn bruid.
Er zijn theologen die een, naar mijn gevoelen, zeer aannemelijk verband
leggen tussen de bruiloft te Kana en de verbondssluiting bij de Sinaï,
die beide op de derde dag plaatsvonden.(Ex. 19:11)) Het begin van de tekenen
van de heerlijkheid van Vorst Messias te midden van Zijn volk bestaat daarin,
dat het vastgelopen feest van het verbond weer doorgaat en de stagnatie
van het huwelijksfeest van God en Zijn gemeente wordt opgeheven door een
wonder, waarvan de Messias alleen de formule kent.
Bij Jozua (Joz. 1)) lezen wij hoe precies op de derde dag Israël Kanaän
binnentrok en wij mogen er een voorspel in zien van de opstanding van Christus,
die als de eerstgeborene uit de doden het Kanain van de onverderfeli jkheid
binnengaat - exact op de derde dag -, naar de Schriften.
Het kan ook geen toeval zijn dat precies op de derde dag het bericht aan
David wordt gebracht dat Saul dood is (2 Sam. 1:2), en dat daarmee het davidische
koningschap op de derde dag begon. God maakte de zalving door de profeet
Samuël waar. De vervulling kwam op de derde dag.
Wanneer wij het boek Esther opslaan (Esther 5:1), treft het ons hoe in de
grenssituatie van heel het volk, toen het volk in beginsel ten dode was
opgeschreven, juist op de derde dag Israël uit het dodelijk gevaar
opstaat, overwint en Haman valt.
Voorts dient te worden genoemd de profeet Jona, wiens levensgeschiedenis
een profetische weerspiegeling is, een profetische gelijkenis van Jezus'
eigen dood en opstanding:
'Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster
was, zo zal de Zoon des mensen i'n hef hart der aarde zijn, drie dagen en
drie nachten.' (Matth. 12:40)
Door dit Jona-gebeuren zal ook de gang van het joodse volk gekentekend zijn.
Het verrijst op de derde Godsdag.
We vermelden ook nog dat de tweede tempel op de derde dag van de maand Adar
werd ingewijd.(Ezra 6:15)
Vooral treffend is de profetie van Hosea:
'Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft ge.ilagen, en
zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage
zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezich t.' (Hosea
6:1-3)
Zo zien wij hoe 'de derde dag' een soort sleutelpositie inneetint in liet
Oude Testament. Systematisch komt er dan een wending ten leven uit een dodelijke
situatie. Zo loopt de lijn ook verder in het Nieuwe Testament.
De bruiloft te Kana
Wij noemden reeds Jezus' ingreep op de bruiloft te Kana, waar Hij op de
derde dag de voortgang van het bruiloftsfeest mogelijk maakte.(Joh. 2:7)
De zes stenen vaten moeten met water gevuld tot de rand. Daarna volgt het
simpele bevel:
'Schept nu en brengt het aan de lei'der van het feest ...'
Het water was wijn geworden en zelfs wijn van superieure kwaliteit. De goede
wijn komt tatert Voor het aangezicht van déze Messias durf ik, figuurlijk
gesproken, de zes vaten vies water van zesduizend jaar wereldgeschiedenis
neer te zetten met de zekerheid in het hart, dat Hij op de derde Godsdag
de formule heeft om alle verzieking om te zetten in de wijn van 'de tijden
der verkwikking'.
De goede wijn komt later! De wijn van het vervulde Loofhuttenfeest. Dit
was het begin van Zijn tekenen, waardoor Zijn heerlijkheid werd geopenbaard,
letterlijk Zijn overwicht, Zijn messiaanse Kawod. Het is niet voor de eerste
maal dat het begin tekenend, significatief en karakteristiek is voor heel
de levensgang en heel het levenswerk van een richter of een prpfeet en hier
gaat het om DE MESSIAS.
De Samaritaanse
'... en Hij bleefdaar twee dagen'. (Joh. 4:41)
In die twee dagen is er iets gebeurd dat ver uitgaat boven een zielszorgelijk
gesprek met zo maar een Samaritaanse vrouw. In deze geschiedenis schuilt
stellig een veel diepere dimensie. Vooral het slot wijst daarop, en vanuit
het slotgedeelte dient dan ook het begin van het gesprek en de hele context
van deze geschiedenis te worden benaderd.
'Intussen vroegen zijn discipelen Hem, zeggende: Rabbi', eet. Hij zeide
echter tot hen: Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet. ... Mijn
spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk
te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie,
Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te
oogsten. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht ten eeuwigen
leven, opdat de zaaier zich tegelijk met de maaier verblijde.' (Joh.
4:31)
Jezus doorleeft zo iets als een profetisch FATA MORGANA, een profetische
luchtspiegeling van Zijn glorierijke toekomst, zodat Hij achter de ene 'halm'
van de Samaritaanse de volle oogst van het Koninkrijk Gods reeds ziet blinken.
Zijn geest vertoeft bij het perspectief van Amos 9: de zaaier zit de maaier
vlak op de hielen, de belofte nadert de vervulling, en de vervulling maakt
de belofte tot realiteit.
Hij bleef daar twee dagen. Dit is uiterst merkwaardig, omdat Hij na die
twee dagen weer terug is in het joodse gebied en daar, na eerst de zoon
van de hoveling te hebben genezen, een man gezond maakt in Bethesda, die
achtendertig jaar ziek was geweest. Dit is precies de straftijd van Israël
in de woestijn.(Deut. 2:14) Als de volheid der heidenen komt na twee Godsdagen,
zal ook Israël worden opgericht.
Wij dienen er ook rekening mee te houden dat het evangelie van Johannes
is geschreven na de Apocalyps.
Johannes kende en bewaarde het voorlaatste geheimenis van Openbaring 10.
Hij wist dat de voeten van Jezus de weg beschreven die Hij later zou gaan
na Zijn verheerlijking door de Geest, namelijk door de heidenwereld en de
daar gebrachte volheid terug naar Israël. Ook de apostelen hebben motten
leren rekenen met dit perspectief, dat reeds in Amos wordt genoemd. (Hand.
15:14 vv.)
De apostel Paulus spreekt in dit verband over 'de wegen Gods'. (Rom. 11:33)
Hier in Johannes 4 gaat het ook over de wegen Gods.
Uit Johannes 2 en 3 blijkt hoe in Israël zelf alle deuren dichtgeslagen
zijn. De Zijnen nemen Hem niet aan. Dan móet Hij door Samaria. Hier
is niet zo maar een geografische noodzaak bedoeld, als zou Hij zo alleen
in Galiléa kunnen komen. De joden namelijk vermeden Samaria; dat
was zulk besmet heidens gebied, dat als zelfs maar de schaduw van een Samaritaanse
boom op je viel, een reinigingsbad nodig was.
Dit 'moeten' staat op hetzelfde niveau als het 'moeten' dat wij aantreffen
bij Zijn lijdensaankondigingen (Matth. 16:21); het is het 'moeten' wegens
een ambtelijk programma, dat Hij in de dienst van de VADER op aarde moet
uitvoeren.
Toen de tegenstand in Judéa opkwam en de contouren van Zijn lijden
en sterven reeds zichtbaar werden, gaf de Vader Hem een ander 'moeten',
namelijk Zijn weg door Samaria, als een symboel van de heidenwereld, die
Hem zou aanvaarden.
Dan kan Jezus niet eten. Hij ziet het einddoel van Zijn werk op aarde. Het
is Zijn spijze de wil des Vaders te VoLbrengen. Voor Zijn ogen blinkt reeds
de volle oogst.
Gezien dit zwaar geladen slot, gezien deze verheven afloop van de ontmoeting
met de Samaritaanse, mogen wij zonder bezorgd te zijn ons schuldig te maken
aan ongeoorloofde allegorie, in deze geschiedenis een bxdschap beluisteren
over de wegen Gods door de heidenwereld gedurende de twee Godsdagen, die
bestemd zijn voor het vervullen van de tijden der heidenen.(Luc. 21:24)
Wat wij volgens Johannes 4 aantreffen in Samaria - lees: in de heidenwereld
- is:
a. eerbied voor de traditie (Joh. 4:12,20) ;
b. het oecumenische vraagstuk: op welke berg mensen God moeten aanbidden
(Joh. 4:21);
c. Jezus' antwoord: 'het heil is uit de Joden';
d. de vraag om het levende water, waarmee volgens Johannes 7:37-39 de Geest
is bedoeld;
e. de onthulling van haar huwelijkssituatie, wat de voorwaarde is voor het
ontvangen van dit 'water'.
Het is een zeer actuele bxdschap: ' ... die gij nu hebt is uw man niet'.
(Joh. 4:18) De ganse heidenwereld heeft zesduizend jaar lang 'religieus'
heel wat scharrelpartijtjes achter de rug en heel wat samenhokken, en bezit
in wezen niet: DE MAN - DE BRUIDEGOM.
Jezus zal DE ZEVENDE zijn, de HEMELSE BRUIDEGOM. Hij zal sprekende Zichzelf
openbaren en laten identificeren op het vervulde Loofhuttenfeest. Hij zal
de verdoolde volkeren het levende water schenken, maar de ontmoeting zal
wel omstreeks twaalf uur 's middags plaatsvinden, op een zeer heet tijdstip.
Dat die vrouw daar moest komen op dfit uur en niet in de koele morgenuren
water mocht putten, had zijn oorzaak in een soort verbanning wegens haar
levenswijze. Er is veel verbanningsactiviteit in de heidenwereld, ook in
wat heet 'de christelijke of kerkelijke wereld'. Op politiek gebied bannen
hele volkeren elkaar uit en in vele landen wordt gemarteld. Er is veel dorst,
veel ontworteling en een veelsoortige moeizame gang naar de bron om het
allemoodzakelijkste voor het overleven op te halen.
En de kern van alles is: ' ... die gij nu hebt i's uw man niet'.
Zodra de Messias de woorden van zelfopenbaring heeft uitgesproken, is bij
deze vrouw de vreemdelingschap geweken, de dorst gelest en wordt zij als
getuige een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven. (Joh. 4:14)
De wonderbare visvangst
De derde verschij nin g van Jezus na Zijn opstanding wil ons leren dat de
derde Godsdag met zijn volheid komt langs de wegen van Gods handelend optreden
in verstrooiing en vergadering. De Eeuwige, de Heilige Israëls, staat
op de oever van de wereldgeschiedenis. God treedt handelend op en ook hierin
zouden wij kunnen spreken van een fugatische herhaling van hetzelfde thema:
verstrooiing en hereniging.
Het begint al bij Adams val in het paradijs. Tegenover de verstrooiing bij
de verbanning uit het paradijs stelt God de moederbelofte en vergadert de
Zijnen in de heilige linie.
Profeten als Henoch worden verwekt.
Bij de verstrooiing van Babel blijft het niet; God roept van de zomen der
aarde een Abraham en in hem zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.
Zijn nakroost doorleeft een zware ballingschap in Egypte, maar wordt bij
de roeping van Mozes bezocht en samenvergaderd in het Beloofde Land.
Hij verstrooit vorst en volk naar Babel, maar brengt ze ook weer terug.
Hij laat Jeruzalem verwoesten, verstrooit het verkoren volk onder alle volkeren,
maar zal het in een eenheid die Hij bedoelt en met een bestemming die Hij
in Zijn Raad heeft bepaald, terugbrengen in het oude gebied.
En als later wat zich kerk noemt, in wezen een 'Babylonisch' karakter heeft
gekregen, slaat Hij met een spraakverwarring die geen enkele menselijke
organisatiÉkan opheffen, maar in de opdracht, die Hij duidelijk zal
maken ten aanzien van het joodse volk, zal de christelijke gemeente één
worden en samen met dat volk één kudde worden onder één
Herder.
En dit alles opdat de wereld gelove dat Jezus de Gezondene is.
Dit wordt de wonderbare visvangst van DE DERDE DAG.
Wij zien het uitgebeeld in een bewegend kleinbeeld: door een onzichtbare
Hand worden de visjes uiteengedreven en daarna, als het net op Zijn bevel
aan de andere zijde is uitgeworpen, weer draadloos tot één
grote samenscholing bijeengebracht om zo naar de oever bij Jezus te worden
getrokken.
Wie kan op deze wijze een gelijkenis uitspreken? 'Het is de Here.'
(Joh. 21:7)
Hij geeft deze microfilm over Zijn toekomst en onderricht daarmee Zijn jongeren
en ons over de opdracht tot wereldzending, opdat wij in de kracht van Zijn
opstanding zouden worden ingeschakeld in de wonderbare visvangst.
De grote voorwaarde is wel: werp het net aan de andere zijde.
Dat is de zijde van het grote THEMA: verstrooiing en vergadering. Op dit
thema oriënteert de apostel Paulus zich in Romeinen
9-11. Los van Gods plan met het joodse volk in verstrooiing en vergadering
tot de bestemde volheid als koninkrijk van priesters zal er geen wonderbare
visvangst zijn.
Vergeleken bij wat komen gaat, overigens met alle waardering voor de ontelbare
getrouwe zendelingen en evangelisten, is in de nacht der tijden niets gevangen.
Niets dat zodanig van aard was dat het een doorbraak van het Rijk Gods betekende.
Er is veel gevist, veelal ook voor de eigenveiling, voor het eigen instituut,
en veel netten werden niet getrokken in de richting van de Heer en van de
komende messiaanse maaltijd op de oever.(Jes. 25) Het net moet aan de ándere
zijde geworpen - ook nu!
Profetie ingeschakeld
Het tweede element in deze gelijkenismatige gebeurtenis is de inschakeling
van profetie. Waarom is het niet Petrus, of Thomas, of Nathanaël, of
een van de anderen die tot de conclusie komt: 'Het is de Here.' Waarom
Johannes? Heeft deze misschien door intellectuele capaciteiten de situatie
het snelst verwerkt? Op zichzelf niet onmogelijk. De ene mens associeert
en concludeert sneller dan de andere. Mogelijk herinnerde hij zich het wonder
van Lucas 5, of heeft hij bliksemsnel de gegevens verwerkt van het moment:
een bevel tot een in vistechnisch opzicht vreemde methode: het net aan de
andere zijde..., de hele nacht niets vangen ..., daarna op slag een vol
net[ Maar wij komen met een psychologische verklaring niet klaar.
Hier is het wonder werkzaam van het bijzondere profetische ambt. Johannes
is de discipel die '... lag aan de boezem van Jezus'. (Joh. 13:21-25)
De uitdrukking is ontleend aan de gewoonte om de oudste zoon of gast bij
het aanliggen de ereplaats te geven, zodat deze zich met het hoofd het dichtst
bij de gastheer bevond. Geen wonder, dat op die plaats de intiemste'gedachten
werden uitgewisseld. Het is de plaats der openbaring.
In het licht van deze beeldspraak moet ook verstaan worden Johannes 1 vers
18:
'Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem
des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.'
Jezus aan de boezem van God de Vader; Johannes aan de boezem van Jezusl
Bij de aankondiging van het ophanden zijnde verraad respecteren allen, ook
Petrus, de positie van Johannes. Petrus loopt niet Johannes voorbij om zich
aan de boezem van Jezus te werpen. Hij neemt wel in zekere zin de leiding
op zich. Hij wenkt Johannes, opdat deze het aan Jezus zal vragen.
Hier roept de herder als het v,are de profeet te hulp om een openbaring
te ontvangen over het mysterie van het verraad.
De openbaring kwam en wel in een zeer opmerkelijke taal: de Here gebruikt
er het paasbrood voor.
Wij zien de twee apostelen nok in elkaars gezelschap bij de opstanding van
het lichaam van Christus.
'Toen ging ook de andere discipel, die het eerste aan het graf gekomen was,
naar binneii, en hij zag het en geloofde ... ' (Joh. 20:8)
Johannes gelooft; Petrus is verbaasd. (Luc. 24:12)
Wie gelooft, is dichter bij het hart van Jezus dan wie zich verbaast. Zo
komt ook Johannes bij de wonderbare visvangst het eerst tot de profetische
geloofsconclusie: 'Het is de Here/ Hij roept dit niet zó maar voor
zich uit, hij zegt het Petrus. Petrus is het adres voor zijn profetiel Daarop
komt Petrus in actie: hij omgordt zich, springt in zee - geeft daardoor
de richting aan voor de anderen, die met het bootje kunnen volgen - en haalt
ten slotte het net naar de oever toe.
'Simon Petrus dan, toen hij hoorde, dat het de Here was ... ' (Joh.
21:7)
heeft in het woord, in het ambt van Johannes vertrouwen gehad. Hij wachtte
niet met in zee springen tot hij met zijn eigen ogen had waargenomen of
met zijn eigen verstand bad verwerkt dat het de Here was. Hij ging tot actie
over op het woord van Johannes, en waar hier het welslagen van de wereldzending
is bedoeld, daar zien wij beide ambten samenwerlwn aan de voltooiing van
het mystieke lichaam van Christus: de gemeente.
Ten slotte, de apostel Johannes is, figuurlijk gesproken, door de Heilige
Geest aan de boezem van Jezus gebleven. De Apocalyps is niet aan Petrus
gegeven en na diens dood evenmin aan een opvolger van Petrus, maar aan Johannes.
Zal dan de onthulling van Gods voorlaatste geheim, Openbaring 10, worden
gegeven aan degene die pretendeert krachtens apostolische successie op unieke
wijze te staan in het ambt van Petrus ? Ook in dit opzicht is het verhaal
van de derde verschijning een wegwijzer, geplant door de Heilige Geest op
de wegen Gods; het zijn wegen die heenleiden naar de vervulling van DE DERDE
GODSDAG.